Mijn moeder zette op de nieuwe school met één van de andere moeders de bibliotheek op. De hele week was ik, met een vrolijke vriend druk met de weeksluiting. Of we speelden journalist. Cassetterecorder mee of het Kodakboxje van mijn ouders. We bevroegen mensen op straat naar hun reizen of favoriete muziek.
Enkele foto’s die mij bijbleven zijn die van het monster van Loch Ness, een fantasie-UFO en Tong au. In iedere wolk die een schaduw over Loch Ness wierp zag ik het monster. Uit een stukje papier scheurde ik een strookje zwart voor op het raam. Wanneer mijn ouders de foto’s zouden ophalen werden ze geconfronteerd met een vage UFO. Voor mijn tijdschriftje ‘De Mare’ (oplage 10) was ik altijd op zoek naar spelfouten in advertenties of lopende rode mannetjes in groene verkeerslichten. Zo trof ik in Gouda, Chinees restaurant Tong au. Niet iedereen begreep de grap, maar bij ‘Hoe Bestaat het’ van de VARA werd het uitgezonden. Hartstikke trots natuurlijk. Ik had een penvriend in Ohio. We stuurden elkaar spoorboekjes en foto’s van treinen. Ik was nog meer bevangen van oude treinen en zou, waar anderen liever kiezen voor voetbal of hockey, lid worden van de Nederlandse vereniging voor belangstellenden in het Spoorwegwezen (NVBS).
Het was wat druk op de HAVO en mijn rekenen hield niet over, dus mijn vader bedacht dat de grafische school wat voor mij zou zijn. Als ik dan maar geen vieze handen krijg van drukinkt.
Op TV was er de serie ‘Centennial’. Ik vond het reuze interessant hoe een fictieve stad zich ontwikkelde aan een rivier en er generaties later een spoorlijn kwam, een oude moord werd opgehelderd en iedere generatie sporen naliet voor volgende generaties. Een journalist kroop in de huid van de verteller en bracht er verslag van uit. Dat wilde ik ook. Archieven in, de Veldhuijsens uitvogelen. Welk veld? Welke huizen? Mijn belangstelling voor treinen werd tijdens vakanties ingevuld met een Tienertoer. Het lidmaatschap van de NVBS verruilde ik voor dat van de Nederlandse Genealogische Vereniging (NGV). Ik interviewde mijn opa en oma’s over de oorlogsjaren, over hun tijd in Nederlands-Indië, ging naar de catacomben van de vereniging en reconstrueerde familieverbanden met uitgeknipte rouwadvertenties. Ik begon begrip te krijgen voor onverwerkte frustraties die er bij mijn ouders leefden, al kon ik nog niet omgaan met hun vaak wat onverschillige houding. Omdat mijn zakgeld niet dekkend was om treinkaartjes en foto’s te bekostigen, moesten andere middelen worden aangewend. Van de nare TL-verlichting op de vrijdagavonden maakte ik een verdienmodel. Die TL-avonden kwam er een leraar van de kunstacademie aan huis om mijn ouders en ‘enkele bekenden’ les te geven. Ik bood aan de stillevens vast te leggen en zo had ik iedere week een filmpje. Daarnaast hielp ik zaterdagen mijn vader in de stripkelder van de AP-Standaardboekhandel in Utrecht. Zo kwam ik aan een goede basis voor mijn Suske en Wiskecollectie. De fotoboeken van Ed van der Elsken, portretfotografen, Avenue en de ‘Vakmanschap is meesterschapportretten’ van Paul Huf hadden mijn warme belangstelling.
Voor het ontspullen, ik heb mijn Suske en Wiskes weggedaan. Ik las ze al jaren niet meer, en elke keer kocht ik de nieuwste erbij. Weet je wat, alle Wham-weekbladen doe ik er ook uit. Weg ermee! De MAD’s laat ik nog even liggen.
Voor de Top 60, nu toch enkele nummers waar ik heel bewust mee opgroeide,
Hotel Carlifornie van The Eagles, (1977); Bloody Tourists van 10cc (1978) en Breakfast in America van Supertramp (1979).
Foto: George Terberg, 1979.
Reacties
Een reactie posten