De nieuwe school in IJsselstein had geen naam. Mijn moeder zette er met één van de andere moeders de bibliotheek op. Vanaf dat moment waren mijn ouders ook mensen met een voornaam.
Eelco en Noor. De hele week was ik, met een vrolijke vriend druk met de weeksluiting. Misschien wel tekenend voor mij geworden. Dat je altijd maar aan het afsluiten bent. Altijd special effects bedenken, affiches ontwerpen en André van Duin achtingen sketches. Als er iemand in mijn buurt was moest de lach er vanaf spatten. En als ik alleen was sloeg mijn fantasie op hol.
Ik logeerde nog wel eens bij mijn tante. Het Kodakboxje van mijn ouders mee. Enkele foto’s die mij bij zijn gebleven zijn die van het monster van Loch Ness, een fantasie-UFO en Tong au. Mijn ouders waren gek op geheimzinnigheid, dus ik was eens mee naar Urquhart. Een ruïne in de Schotse Hooglanden. In iedere wolk die een schaduw over Loch Ness kon werpen zag ik het monster en dat wilde ik ook zo vastleggen. Uit een stukje papier scheurde ik een strookje zwart voor op het raam. Wanneer mijn ouders de foto’s zouden ophalen zouden ze ook nog eens geconfronteerd worden met een vage UFO. Voor mijn tijdschriftje ‘De Mare’ (oplage 10) was ik altijd op zoek naar spelfouten in advertenties, polsstokspringers of lopende rode mannetjes in groene verkeerslichten. Zo trof ik in Gouda, Chinees restaurant Tong au. Niet iedereen begreep de grap, maar bij ‘Hoe Bestaat het’ van de VARA werd het uitgezonden. Hartstikke trots natuurlijk. Ik besloot journalist te worden! Ik had een penvriend in Ohio, voor mijn internationale contacten. We stuurden elkaar spoorboekjes en foto’s van en verhalen over treinen. Ik was op de Yorkshire/Schotland-vakantie nog meer bevangen van oude treinen en zou, waar anderen liever kiezen voor voetbal of hockey, lid worden van de Nederlandse vereniging voor belangstellenden in het Spoorwegwezen (NVBS). Met mijn Philips cassetterecorder bevroeg ik mensen op straat naar hun reizen of favoriete muziek en als ik op de foto ging, dan balde ik mijn vuist alsof ik een microfoon in mijn hand hield. Ondertussen knutselde ik tijdschriftjes in elkaar. Het werd tijd voor een middelbare school.
Het was wat druk op de HAVO en mijn rekenen hield niet over, dus mijn vader bedacht vanwege die tijdschriftknutsels dat de grafische school wel wat voor mij zou zijn. Ik vond al die lettertypes inderdaad wel interessant. Als ik dan maar geen vieze handen krijg van drukinkt. En wat ik ook niet had voorzien… geen meisjes in de klas. Ik moest het hebben van de tienerdisco in het buurthuis, het zwembad, de fotoclub, de markt of… de televisie.
Op een aantal vrijdagavonden was er de TV serie ‘Centennial’. Ik vond het reuze interessant hoe een fictieve stad zich ontwikkelde aan een rivier en er generaties later een spoorlijn kwam, een oude moord werd opgehelderd en iedere generatie sporen naliet voor volgende generaties. Als rode draad water de journalist die er onderzoek naar deed, in de huid kroop van de verteller en er verslag van uitbracht. Dat wilde ik ook. De archieven in, uitvogelen, en kijken hoe het zit met die Veldhuijsens. Welk veld? Welke huizen? Mijn belangstelling voor treinen werd tijdens vakanties ingevuld door het reizen met een Tienertoer. Het lidmaatschap van de NVBS verruilde ik voor dat van de Nederlandse Genealogische Vereniging (NGV). Ik interviewde mijn opa en oma’s over de oorlogsjaren, over hun tijd in Nederlands-Indië, ging naar de catacomben van de vereniging en reconstrueerde familieverbanden met uitgeknipte rouwadvertenties. Ik begon wat begrip te krijgen voor de onverwerkte frustraties die er bij mjn ouders leefden, al kon ik nog niet omgaan met hoe zich dat vertaalde naar hun vaak wat onverschillige houding. Omdat mijn zakgeld niet dekkend genoeg was om de treinkaartjes en foto’s te bekostigen, moesten er andere middelen worden aangewend. Van de nare TL-verlichting van de vrijdagavonden (Centennial was al afgelopen), maakte ik een een verdienmodel. Die TL-avonden kwam er een leraar van de kunstacademie aan huis om mijn ouders en ‘enkele bekenden’ les te geven. Ik bood hen aan de stillevens vast te leggen op de foto en zo had ik iedere week een filmpje beschikbaar. Daarnaast hielp ik de zaterdagen mijn vader in de stripkelder. Inmiddels was hij namelijk filiaalhouder van de AP-Standaardboekhandel in Utrecht. Zo kwam ik ook aan een goede basis voor mijn Suske en Wiskecollectie, maar werd ook wekelijks geconfronteerd met inspirerende boeken en tijdschriften. Vooral de fotoboeken van Ed van der Elsken, portretfotografen, Avenue en de ‘Vakmanschap is meesterschapportretten’ van Paul Huf hadden mijn warme belangstelling.
Voor het ontspullen, ik heb mijn Suske en Wiskes weggedaan. Ik las ze al jaren niet meer, en elke keer kocht ik de nieuwste erbij. Weet je wat, alle Wham-weekbladen doe ik er ook uit. Weg ermee! De MAD’s laat ik nog even liggen.
Voor de Top 60, nu toch enkele nummers waar ik heel bewust mee opgroeide,
Hotel Carlifornie van The Eagles, (1977); Bloody Tourists van 10cc (1978) en Breakfast in America van Supertramp (1979).
Foto: George Terberg, 1979.
Reacties
Een reactie posten